HOME
ZOEKTIPS
LINKS en LITERATUUR
ORGELS
LAATSTE WIJZIGINGEN
OVER ONS
DONATIES


LAATST BIJGEWERKT OP 13-03-2024

Graf van Pierre Cuypers en zijn echtgenotes en van zijn zoon Jos en Echrgenote op het kerkhof in Roermond. Foto: Sander van Daal, 2007

Tekst ontleend aan deze pagina

Petrus Josephus Hubertus (Pierre) Cuypers (Roermond, 16 mei 1827 - 3 maart 1921) was een Nederlands architect. Zijn naam wordt vaak in een adem genoemd met het Centraal Station (1881-1889) en het Rijksmuseum (1976-1885) beide in Amsterdam. Van groter belang, en representatiever voor zijn oeuvre, zijn echter zijn vele kerken, waarvan hij er meer dan 100 bouwde. Daarnaast restaureerde hij een groot aantal monumenten. Hij is van belang als de man die de architectuur in Nederland nieuw leven inblies en een nieuwe traditie van vakmanschap vestigde. Zijn invloed beperkte zich daardoor niet alleen tot zijn vele eigen leerlingen, ook architecten als H.P. Berlage en Michel de Klerk zijn in grote mate beïnvloed door Cuypers.

Cuypers was de zoon van een kerkenschilder en groeide op in een omgeving waarin belangstelling voor kunst werd aangemoedigd. Na zijn opleiding aan het Stedelijk College te Roermond vertrok hij in 1844 naar Antwerpen om er aan de Kunstacademie architectuur te studeren. Hier kreeg hij les van Frans Andries Durlet, Frans Stoop en Ferdinand Berckmans, allen pioniers van de neo-gotiek in België. Cuypers was een goede leerling; in 1849 slaagde hij en behaalde hij de Prix d'Excellence. Een van zijn examenstukken was het ontwerp voor een neo-gotische kerk.

Na een rondreis door het Duitse Rijnland, waar hij onder meer de in aanbouw zijnde Dom van Keulen bezocht, keerde hij terug naar Roermond, waar hij in 1851 tot stadsarchitect werd benoemd. In 1852 richtte hij met F. Stoltzenberg het Atelier Cuypers-Stolzenberg op, waar kerkelijke kunst en meubelstukken werden vervaardigd. In Cuypers' woonhuis bij het atelier, dat hij in 1853 bouwde, is heden het Stedelijk Museum Roermond gevestigd.

Cuypers was de eerste Nederlandse architect die zich verdiepte in de constructionele eigenschappen van de gotiek en het ook aandurfde die principes in de praktijk te brengen. Zo was hij de eerste architect sinds eeuwen die weer gemetselde gewelven toepaste. Zijn concurrent, de Duitser C. Weber, die oorspronkelijk uit Keulen afkomstig was maar zich later eveneens in Roermond vestigde, toonde weliswaar een vergelijkbare interesse maar was conservatiever bij de toepassing van zijn kennis. Hoewel Weber waarschijnlijk de eerste in Nederland was die een neo-gotische kerk bouwde, was het Cuypers die voor een echte ommezwaai zorgde. Geleidelijk werd het decoratief toepassen van gotische vormen vervangen door de echte neo-gotiek waarbij de bouwkundige principes van de gotiek minstens zo belangrijk zouden zijn als de vormen. Om zijn kennis van de gotiek te vergroten volgde Cuypers in ca. 1854 enkele lessen bij de Franse architect E.E. Viollet-le-Duc, waarmee hij bevriend raakte. Doordat Cuypers over een eigen werkplaats voor kerkelijke kunst beschikte was hij in staat kerken compleet met interieur te leveren.

Cuypers' werk trok de aandacht van de katholieke schrijver Joseph Alberdingk Thijm, die Cuypers' neogotische werk in het blad Dietse Warande als de ware katholieke architectuur beschreef. Inderdaad zou na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 de neogotiek snel de katholieke stijl bij uitstek worden. Alberdingk Thijm's reclame voor Cuypers had tot gevolg dat de architect vanaf 1859 ook boven de grote rivieren ging bouwen, te beginnen in Alkmaar. Datzelfde jaar trouwde Cuypers met Alberdingk Thijm's zuster Antoinette. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren, waaronder zoon Joseph, die later eveneens een beroemd architect werd. Uit een eerder huwelijk, zijn eerste vrouw overleed in 1855, had Cuypers al 2 dochters.

 

Cuypers' kerkelijke werk was aanvankelijk sterk beïnvloed door de 13de eeuwse Franse gotiek. Volgens Alberdingk Thijm moest de gotiek eerst opnieuw ontdekt worden voordat de architectuur verder kon worden ontwikkeld omdat de Reformatie voor een breuk in de traditie had gezorgd. Omdat Alberdingk Thijm de inheemse laat-gotiek als inferieur beschouwde moest de breuk eerder worden hersteld, namelijk met het hoogtepunt van de gotiek. Verspreid over Nederland bouwde Cuypers een groot aantal kerken waarin deze Franse invloed een vooraanstaande rol speelde. Hoogtepunten uit deze eerste perioden zijn onder andere de Sint-Lambertuskerk in Veghel en de Sint-Catharinakerk in Eindhoven. In beide gevallen moest een Middeleeuwse kerk wijken voor de nieuwbouw. Dit is kenmerkend voor Cuypers' vroege periode; de herbouw van de katholieke kerk als instituut was belangrijker dan het bewaren van het architectonische verleden van de kerk. In datzelfde licht moet ook Cuypers' kerk in Oudenbosch gezien worden; in dit geval echter zondigde hij, door de opdracht een kopie van de Sint-Pieterskerk in Rome te bouwen, tegen zijn eigen principes over neogotiek en eerlijk materiaalgebruik. Het resultaat was een enorme kerk in de door hem zo verfoeide neoclassicistische stijl, compleet met pleisterwerk en met marmerpatronen beschilderd hout.

Naast de bouw van vele nieuwe kerken en enkele wereldlijke gebouwen leidde Cuypers een groot aantal restauraties in binnen- en buitenland. Cuypers' opvattingen over restauraties zijn later vaak bekritiseerd; niet zelden hield restauratie in dat het uiterlijk van het gebouw danig werd aangetast om te voldoen aan een ideaalbeeld van de betreffende stijl of aan het idee hoe de oorspronkelijke bouwers het gebouw hadden bedoeld. Een vroeg voorbeeld hiervan is de omvangrijke restauratie van de Munsterkerk in Roermond, waarbij Cuypers twee oorspronkelijke torens liet vervangen door nieuwe, een barokke toren liet slopen en twee andere, onvoltooide torens sterk liet verhogen. De ophef rond deze restauratie deed Cuypers in 1865 besluiten zijn geboortestad te verlaten en zich te vestigen in Amsterdam, waar hij op eigen grond de Vondelstraat liet aanleggen, met huizen en een kerk naar eigen ontwerp. In Amsterdam bouwde Cuypers in totaal zes kerken. In de meeste gevallen moest de architect de beperkte beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk benutten. De grotendeels wigvormige Maria Magdalenakerk uit 1889-1891 (gesloopt in 1968) was misschien wel Cuypers' grootste prestatie.

 

Vanaf ca. 1870 ontwikkelde Cuypers zijn stijl verder door ook invloeden uit inheemse varianten van de gotiek te verwerken. Deels komt dit voort uit de macht van het St. Bernulphusgilde in het Aartsbisdom Utrecht, waar onder bescherming van mgr. Schaepman deze Utrechtse School van de neo-gotiek, met name de architect Alfred Tepe, een belangrijke positie had. Wanneer Cuypers in dit grote gebied opdrachten wilde binnenhalen moest hij zich conformeren naar de opvattingen van het gilde. In de provincie Utrecht zou Cuypers echter nooit een kerk bouwen; hier kreeg Tepe vrijwel het totale monopolie. Belangrijke kerkelijke werken uit Cuypers' tweede periode zijn de Sint-Bonifatiuskerk te Leeuwarden, de Sint-Vituskerk te Hilversum, de Sint-Vituskerk in Bussum en de Sint-Petrus' Banden in Oisterwijk. Vanaf 1886 liet Cuypers geleidelijk meer werk over aan zijn zoon Jos Cuypers, waardoor nu vaak onduidelijk is welke architect voor welk werk verantwoordelijk was.

Ook in het buitenland heeft Cuypers een aantal kerken gebouwd, waaronder drie in België en een in Noorwegen. In 1870 werd Cuypers benoemd tot Dombaumeister van Mainz, een functie die hij tot 1877 bekleedde. In die hoedanigheid restaureerde en vergrootte hij de Dom in die stad en trad hij op als adviseur in bouwzaken van de bisschop.

In 1875 werd Cuypers lid van het College van Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst. In deze functie speelde hij een belangrijke rol bij de restauraties van met name middeleeuwse monumenten. Het was een machtige positie waarin Cuypers kon beslissen over het al dan niet toekennen van rijkssubsidies. Deze macht heeft hij meerdere malen gebruikt om middeleeuwse kerken in protestantse handen een meer katholiek uiterlijk te geven, wat in een aantal gevallen tot conflicten leidde. In 1879 werd het College ontbonden, maar Cuypers bleef op het gebied van restauraties een autoriteit waar niemand omheen kon. Nog tot na 1900 zijn er in Nederland maar weinig restauraties geweest waarbij Cuypers niet op zijn minst als adviseur betrokken was. Net als bij de Munsterkerk in Roermond was de lijn tussen restauratie en nieuwbouw vaak erg dun. Een hoogtepunt is de herbouw van Kasteel de Haar in Haarzuilens, een kasteel in romantisch aandoende neo-gotiek waarbij op grote schaal gietijzer werd toegepast. In latere restauraties toonde Cuypers meer respect voor de toenmalige toestand van een gebouw en de veranderingen die een gebouw sinds de bouwtijd had ondergaan.

Cuypers' katholieke gezindheid was een belangrijk punt van kritiek toen hem de bouw van het Rijksmuseum in Amsterdam werd gegund. Hoewel het ontwerpen slechts ten dele neo-gotisch waren en sterk op het maniërisme uit de 17de eeuw was gebaseerd werd het gebouw als te katholiek beschouwd, hetgeen voor voorstanders van protestantse dominantie onaanvaardbaar was. Cuypers ontwierp voor het Rijksmuseum ook een aantal bijgebouwen, in een waarvan hij zijn firma vestigde, en bemoeide zich actief met de collectievorming. In een vergelijkbare stijl als die van het Rijksmuseum bouwde Cuypers eveneens in Amsterdam het Centraal Station. Afgezien van deze twee opdrachten heeft Cuypers weinig overheidsgebouwen ontworpen. In 1894 keerde Cuypers terug naar Roermond, waar hij in 1921 overleed. Tot op zeer hoge leeftijd bleef hij actief. Zijn laatste kerk bouwde hij in1913 in Venlo. In de jaren daarna voerde hij nog enkele restauraties uit.

Selectie van werken

 

Het jaartal staat voor het begin van de bouw.

  • 1853 Roermond - eigen huis met werkplaats
  • 1856 Maastricht - Sint-Martinuskerk
  • 1856 Veghel - Sint-Lambertuskerk
  • 1856 Posterholt - kasteel Aerwinkel
  • 1859 Alkmaar - Sint-Laurentiuskerk
  • 1859 Eindhoven - Sint-Catharinakerk
  • 1860 Maastricht - restauratie Sint-Servaaskerk
  • 1860 Thorn - restauratie Stiftskerk
  • 1863 Roermond - restauratie Munsterkerk
  • 1867 Brussel - Sint-Antonius van Paduakerk
  • 1867 Oudenbosch - H.H. Agatha en Barbarakerk
  • 1870 Dokkum - Sint-Martinus en Bonifatiuskerk
  • 1870 Amsterdam - Heilig-Hartkerk (Vondelkerk)
  • 1871 Amsterdam - kerk Sint-Willibrordus buiten de veste
  • 1872 Mainz - restauratie Dom
  • 1875 Den Haag - kerk H. Jacobus de Meerdere
  • 1876 Amsterdam - Rijksmuseum
  • 1878 Nes op Ameland - Sint-Clemenskerk
  • 1880 Sint Odiliënberg - restauratie Sint-Wirokerk
  • 1881 Amsterdam - Centraal Station
  • 1882 Leeuwarden - Sint-Bonifatiuskerk
  • 1883 Bussum - Sint-Vituskerk
  • 1884 Amsterdam - Sint-Dominicuskerk
  • 1885 Amersfoort - restauratie Koppelpoort
  • 1885 Susteren - restauratie Stiftskerk
  • 1886 Groningen - Sint-Jozefkerk
  • 1889 Amsterdam - Maria Magdalenakerk
  • 1891 Hilversum - Sint-Vituskerk
  • 1892 Haarzuilens - herbouw Kasteel de Haar
  • 1894 Oisterwijk - kerk Sint-Petrus' Banden
  • 1913 Venlo - kerk O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen

Zie voor informatie over Pierre Cuypers ook Archimon.

Foto: Sander van Daal, 2007

 Foto: Sander van Daal, 2007

 Foto: Sander van Daal, 2007

 Foto: Sander van Daal, 2007

 

Zie ook: Cuypers, Joseph | Kerkramen in de Mijnstreek