Oorlogsschade
In de eerste helft van november 1944 kwam een Duitse officier op een avond naar de pastorie en eiste de sleutel van de kerktoren op. De pastoor vermoedde boze plannen en bracht argumenten naar voren om de kerk met rust te laten. Hij wees daarbij ondermeer op het feit, dat de kerktoren zeer laag was en dat deze door het geboomte in het rond toch geen goede uitkijkplaats voor de vijand zou zijn, gesteld het geval, dat deze hem als zodanig wilde gebruiken. Daarop antwoordde de officier met een beminnelijk glimlachje, dat de bedoeling van zijn vraag uitsluitend was om eens te kijken. De toren zou heus niet geladen worden. "Die Kirche ist ja so ausserordentlich schön und man kann immer an der groszen Anzahl der Menschen, die in den Gottesdienst gehen, sehen, wann es Sonntag ist." Blijkbaar was de officier in de toren tot andere gedachten gekomen, want toen hij terugkwam om de sleutel af te geven, eiste hij dat de pastoor of diens huishoudster - aangeduid als "Frau Pfarrer"- de volgende morgen de sleutel gereed moesten houden. Hij had hem nodig. Terwijl de pastoor die volgende ochtend Ons Heer naar de onderduikers bracht, laadden Duitse soldaten de toren en wel bovenin, daar waar de spits begon. Enkele posten werden uitgezet, die tot 23 november dag en nacht de wachthielden en ook de torensleutel bewaarden. Nogmaals verzekerde de officier uitdrukkelijk, dat de toren in geen geval zou springen. Op 19 november - een nacht vóór het vertrek van de hoofdmacht van de Duitsers uit de plaats- werden de zware tochtdeuren tussen kerk en toren, die door de pastoor gesloten waren en met behulp van de smid van het dorp nog eens met een dikke, met ijzer beslagen paal versterkt waren, geforceerd. Enkele arrtikelen, zoals waskaarsen e.d. bleken gestolen. Het openbreken was met groot geweld gepaard gegaan en was kennelijk door soldaten gebeurd. Terwijl de Duitse soldaten vlakbij op wacht hadden gestaan, werd die deur met zoveel geweld geforceerd, dat zelfs de zware hengsels ontzet waren. Toch gaf de officier op reclamatie van de pastoor aan burgers de schuld, terwijl hij zeer goed wist, dat deze 's nachts niet op straat mochten en dat om verschillende redenen ook niet wilden of durfden doen. De officier beloofde een onderzoek in te stellen, maar het resultaat daarvan werd niet medegedeeld. Op 20 november had het grootste deel der Duitsers het dorp verlaten en alleen in de bossen lagen nog onderdelen van de achterhoede. Ook deze waren in de nacht van 22 op 23 november in aftocht, toen om half drie de pastoor uit zijn bed werd geklopt en tesamen met een bakker een onderwijzer gedwongen werd om het verkeer op de weg te'"verbieten". Nu maakte de officier de pastoor duidelijk dat de toren toch moest springen. Echter, zo verzekerde hij met klem, alleen de spits: en het was uitsluitend de bedoeling de weg te versperren om zodoende terugtrekkende troepen te beschermen. Misschien - bij lange na niet zeker- zou een klein gedeelte van het dak meegerukt worden, maar beslist niet meer dan dat. De troepen, die beschermd moesten worden, waren intussen allang weg en in het geheim gaf hij bevel aan de pioniers om de toren ook beneden in het metselwerk te laden. Om 5 uur in de morgen vond de ontploffing plaats, waardoor niet alleen de torenspits, maar ook het metselwerk ervan en verder de hele kerk op de sacristie na, grondig werd verwoest. Van de inventaris bleef alleen de tabernakelkluis van het hoofdaltaar intact, de rest werd vernield. Nu bleek de ware aard van de officier: hij kwam eens extra naar de uitwerking van de explosie kijken en stond zich bij de ruïnes te verkneukelen. Vervolgens verdween hij vlug in zijn auto. Twee uur daarna reden de Engelsen de plaats binnen, aldus een kennelijk verbolgen A. van Rijswijck in zijn boek: De verwoeste kerken in Limburg uit 1946.
