HOME
ZOEKTIPS
LINKS en LITERATUUR
ORGELS
LAATSTE WIJZIGINGEN
OVER ONS
DONATIES


LAATST BIJGEWERKT OP 19-04-2024

Michaël

Ga naar de site van de patroonheilige
Ga naar site van het gebouw c.q. de parochie
 
Parochie/kerkgemeente: H.Michaël
Dekenaat/kerkverband: Roermond
Soort gebouw: Parochiekerk
Plaats: Herten
Gemeente: Roermond
 
Adres: Kerkpad 4
Postcode: 6049 BR
Coördinaten: x: 195344,5938, y: 354805,2942
 
Kadastrale gegevens: Herten C 3243
Bouwpastoor/bouwpredikant: P.P.M.J. Geraets
 
Architect(en):
 
Kunstenaar(s):
 
Huidig gebruik: R.K. Kerk

Foto: augustus 2008

Ruimtelijke context

 

De Michaëlkerk ligt in de oude kern van Herten boven de stijlrand van de uiterwaarden van de Maas op dezelfde locatie waar de neogotische kerk stond. Gelegen op het hoogste punt van Herten domineert de kerk het dorp. De toren fungeert als landmark. Aan de voet van de kerkberg ligt de begraafplaats. Schuin tegenover de kerk staat het voormalige gemeentehuis en de burgemeesterswoning. Achter het koor ligt de pastorie, die kort voor de kerk gebouwd werd naar ontwerp van architect Valk. Tussen het koor en de pastorie ligt de grafkelder van de familie Van Crugten.

Type

De Michaëlkerk is een georiënteerde, bakstenen kruisbasiliek met fronttoren. De bankenopstelling is centraal. De kerk is laag en breed en heeft daardoor veel massa, door de hoge ligging wordt de massale werking echter goeddeels gecompenseerd. Onder de kerk zijn de grafkelders van de neogotische kerk bewaard.

Bouwgeschiedenis

Voorgangsters

De eerste vermelding van de kerk dateert van omstreeks 1400. Op een prent van Isaac Weissenbruch uit circa 1870 was de kerk van Herten afgebeeld. Het betrof een Romaanse, eenbeukige zaalkerk met een stevige toren in drie geledingen. Van oorsprong lag de kerk aan de noordrand van het overigens kleine dorp. In 1881 werd het kerkje gesloopt en vervangen door een driebeukige kruisbasiliek in neogotische stijl van een ontwerp van Johannes Kayser. Op 25 januari 1945 werd de kerk door de Duitsers opgeblazen. Bij de archeologische onderzoekingen, die in 1948 werden gedaan, konden slechts sterk verstoorde restanten worden gevonden van de oude kerk. Het bleef bij het bekijken van de noordzijde van de kerk, de zuidzijde werd niet ontgraven.

Huidige kerk

In het depot van de plaatselijke afdeling van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond werd in 1945 de noodkerk ingericht. Het comité ‘Hoensbroek helpt Herten’ verschafte daartoe de nodige financiële middelen. Pastoor Körner wilde de resten van de oude kerk, die naar zijn zeggen toch reeds te klein was, al in juli 1945 slopen. In 1950 stonden de restanten van de kerk nog overeind. De renovatie van het Julianaplein, voorheen Markt geheten, was toen net begonnen. Er waren plannen, om de kerk op een andere plaats te laten verrijzen, maar uiteindelijk is toch gekozen voor de oude locatie. Om het bouwterrein te vergroten werd het kerkhof, dat voorheen om de oude kerk lag, verplaatst naar de voet van de kerkberg. De firma De Waard uit Gouda sloopte in september 1951 de restanten van de kerk. De goede stenen werden bewaard om te hergebruiken in het fundament. De inwoners van Herten leverden hand en spandiensten bij het grondwerk en de aanvoer van materialen. Pastoor Geraets had architect Valk gevraagd om vrijblijvend een schets te maken voor een nieuwe kerk. Op 22 oktober van dat jaar kreeg Valk opdracht een geheel nieuw plan te maken, aangezien de plannen voor Herten en Sevenum niet pasten in de tijdsgeest. Het plan werd in november 1952 goedgekeurd. In maart 1953 werd de kerk gegund aan de firma Coppes uit Maastricht. Pastoor Geraets legde op 15 augustus 1953 de eerste steen. Op 21 november 1953 meldde de Maas en Roerbode, dat het hoogste punt van de toren bereikt was. De uit Brabant afkomstige gewelvenbouwers waren ook al ver. Tijdens een spreekbeurt te Herten in 1951 lichtte Valk zijn ideeën toe. Voor hem was kerkenbouw ‘gemeenschapswerk’. De architect diende een open oor te hebben voor de stem der gemeenschap. Geest en doel liggen in de katholieke kerkenbouw dicht bij elkaar. Dat leidde ertoe, dat hij bij voorkeur een ‘christocentrische’ kruisbasiliek bouwde met het altaar in het midden en daar omheen de gelovigen. Het altaar diende niet te staan in het hoofd van Christus (het koor), maar in het hart (de viering). De kunstvoorwerpen van Jac. Maris en Charles Eyck droegen veel bij tot de sfeer van de kerk, meer in het bijzonder de altaarruimte. De kerk werd op 15 mei 1954 ingezegend. De kerk is niet geconsacreerd.

Voor meer informatie zie: http://zoeken.nai.nl/CIS/project/25997

Grafkelders

Onder de neogotische kerk van Kayser werden drie grafkelders aangelegd voor de familie Michiels van Kessenich, de familie Van Crugten en een voor de geestelijkheid en notabelen. De kelder van de familie Van Crugten kwam bij de herbouw van de kerk te vervallen. De twee andere kelders zijn behouden en liggen thans onder het middenschip van de kerk. Via een toegang naast de noordelijke transeptarm zijn de kelders toegankelijk. De kelder van de familie Michiels van Kessenich is nog in gebruik en telt dertig nissen. In de tegelvloer van de met een tongewelf overkluisde ruimte zijn de letters MvK (Michiels van Kessenich) aangebracht. De kelder voor de geestelijkheid en notabelen telt 25 grafnissen en is eveneens van een tongewelf voorzien.

Dit is niet correct. Uit documenten blijkt dat de heren Van Crugten in 1931 een perceel hebben gekocht naast de kerk om daar een nieuwe grafkelder te laten bouwen. In 1954 hebben zij er een stuk bijgekocht om de kelder verder uit te breiden. Omdat de kelder onder de kerk niet voldoende ruimte bood voor het echtpaar Van Crugten-Heijnen en hun 3 kinderen met partners hebben zij in 1931 de kelder opgericht. In 1954 is de kelder verdubbeld, zodat ook de 2 kinderen van het echtpaar van Crugten-Clocquet met hun echtgenoten en ook de dochter van het echtpaar van Crugten-Linssen met haar man (mijn ouders) allen konden worden bijgezet.

Uit het overzicht van alle grafkelders blijkt dat de kelder onder de kerk voor de familie ontoereikend was en dat de 1e bijzetting in de nieuwe grafkelder in 1932 heeft plaats gevonden. Dit was ruim voor de 2e wereldoorlog, waarbij de kerk grotendeels werd verwoest. Uit de verhalen weet ik dat men de kerk verder wilde verplaatsen bij de herbouw, maar dat de heren van Crugten de overleden familieleden niet wilde verplaatsen, omdat men een begraven persoon diende te laten rustten.

Met vriendelijke groet,

Louis Ficq

Zoon van het echtpaar Ficq- van Crugten en kleinzoon van het echtpaar Van Crugten- Linssen.

P.S. Wellicht doelen Jacobs en Wiekart op een graf van de familie Cruytsen, waarvan in een andere bron sprake is en is er sprake van een naamsverwisseling.

Grafkelder van de familie van Crugten. Foto: Louis Ficq

Exterieur

 Foto: augustus 2008

De westzijde van de kerk wordt beheerst door een forse uit twee geledingen bestaande klokkentoren. De toren is evenals de rest van de kerk uitgevoerd in donkerrode baksteen, die in wild verband is verwerkt en platvol gevoegd. Op de hoeken zijn op regelmatige afstand natuursteen blokken verwerkt. Vensteromlijstingen, traceerwerk, waterlijsten en dergelijke zijn uitgevoerd in mergel. De dubbele houten hoofdingang van de kerk staat in een hoge in mergel afgebiesde spitsboognis. In deze nis, boven de deur, doorbreekt een samengesteld spitsboograam de gevel. In het bovenste deel van de eerste geleding zijn op elke zijde drie met mergel gevulde nissen aangebracht, die als sierend element een eenvoudig maaswerk kennen. Boven deze blindnissen loopt een mergelstenen waterlijst, die de overgang vormt naar de klokkenverdieping. Die heeft op elke zijde drie galmgaten, voorzien van een balustrade en simpel maaswerk. De toren heeft ook vier wijzerplaten. Boven de klokkenverdieping staat de ingesnoerde naaldspits, die eindigt in een ui. De spits heeft een leien dakbedekking. Op de ui staat een kruis met weerhaan. In de zuidgevel van de toren geeft een kleinere deur ook toegang tot het portaal onder de toren. Tegen de noordgevel staat een traptorentje. Ter weerszijden van de toren staan de doopkapel (noorden) en de Mariakapel (zuiden). Beide kapellen zijn door deuren verbonden met de straat. Een smalle gang die met een lessenaardak tegen de zijbeuk leunt, dient als portaal. De lessenaardaken zijn zoals alle overige daken van de kerk voorzien van gemêleerd rood-blauwe dubbele muldenplannen. De kapellen zijn gebouwd als kleine torentjes, waartegen drie van lessenaardaken voorziene uitbouwtjes staan. In elk gevelvlak staan drie gekoppelde spitsboogvenstertjes. Boven de lessenaardakjes zijn op elke zijde twee raampjes aangebracht. De kapellen hebben tentdaken. De topgevels van kapellen, schip en zijbeuken hebben vlechtingen. Het schip telt vijf traveeën, die door steunberen van elkaar gescheiden zijn. In de zijbeuken vier samengestelde spitsboogvensters. Het raam van de vierde travee is korter, aangezien de  biechtstoel ter plaatse is uitgebouwd. De zijbeuken rusten met lessenaardaken tegen de lichtbeuk van het middenschip. De lichtbeuk heeft vijf samengestelde vensters. Het middenschip heeft een zadeldak, dat op de overgang naar het koor een met koper beklede dakruiter heeft. Het driebeukige transept is lager dan het middenschip. Alleen de eindgevel heeft grote samengestelde raampartijen. De zijgevels zijn blind. Wel hebben zij steunberen. Het priesterkoor heeft een 3/8-sluiting. De nokhoogte van het zadeldak ligt tussen die van het transept en het schip. De koorsluiting heeft drie lange samengestelde spitsboogvensters. In de zijgevels zitten twee kleinere ramen. In de koormuur is een gedenksteen aangebracht. De twee sacristieën zijn als  semi-onafhankelijke gebouwtjes ter weerszijden van het koor gesitueerd. Qua vormentaal en  materiaalgebruik sluiten zij aan op de rest van de kerk.

Interieur

Zicht op het priesterkoor

 Zicht op de zangtribune

Onder de toren bevindt zich een rechthoekig portaal met vlak plafond. In het portaal is de eerste steen en de grafsteen van pastoor Meuleners aangebracht. Links leidt een trap naar de zangtribune. Een dubbele houten deur biedt toegang tot het middenschip. De zangtribune met orgel staat in de toren en is met een grote spitsboog richting het schip geopend. De balustrade is van hout. Links en rechts van de boog staan aan elke zijde twee oplopende boogjes boven elkander. De bovenste boogjes hebben een ijzeren hekwerk en maken eveneens deel uit van de tribune. Vanuit de hoofdingang bereikt men de met hekwerken afgesloten Maria- en doopkapel. De doopkapel heeft geen verlaagde vloer. Een breed middenpad voert naar de altaarruimte in de viering. De vloeren van de kerk zijn belegd met Solnhofertegels. De zijbeuken zijn niet meer dan processiegangen. Een reeks kruispijlers vormt de afscheiding tussen schip en zijbeuken. De pijlers hebben geprofileerde mergelstenen imposten. Daarop rusten de scheibogen, die de vorm van een Tudorboog aannemen, en de gordelbogen die de gewelfvelden van elkaar scheiden. Het opgaand muurwerk, de pijlers en bogen zijn uitgevoerd als schoon metselwerk in wild verband. De gehele kerk, behalve de koorsluiting die een straalgewelf heeft, is met in porisosteen uitgevoerde tongewelven overkluisd. In de kruin van de gewelven zijn de voor Valk karakteristieke ‘ogen’ gemetseld (zie ook Sevenum en Arcen). De zijbeuken hebben de bijzonderheid dat de gewelven en de gordelboogjes ter plaatse omhoog lopen. In de processiegang zijn in de travee, die grenst aan de viering, twee biechtstoelen gebouwd, die door middel van drie houten deuren toegankelijk zijn. Het liturgisch centrum neemt de hele viering en het relatief korte koor in beslag. De ruimte waar de vieringaltaar staat, wordt gemarkeerd door twee bundelpijlers en twee gekoppelde zuilen. Het liturgisch centrum verheft zich een trede boven het vloerniveau van de kerk. Het offeraltaar staat twee treden hoger. De vloer aldaar is van zwarte natuursteen. Het sacramentsaltaar, dat tegen de achterwand van het koor staat, verheft zich drie treden hoog op een travertijnen supedaneum. Het transept heeft aan elke zijde twee bankenblokken met daartussen een middenpad. De uitvoering van het transept is grotendeels gelijk aan dat van het schip. De processiegangen zijn echter wat smaller en hebben geen stijgende gewelven.

(Bron: Dr A. Jacobs en Drs. A.A. Wiekart – Kerken na 1940. Inventarisatie en waardenstelling kerkelijke bouwkunst na 1940 –Roermond – Stichting Monumentenhuis Limburg, 2003).

Zie voor gegevens O.L. Vrouw van Rust in deze kerk: http://www.meertens.nl/bol/fulltext_detail.php?id=325

Orgel

Blijkens het “Aardrijkskundig woordenboek” van van der Aa was deze kerk in 1844 “van een orgel voorzien”; volgens de dispositie-verzameling van Broekhuyzen (medio 19e eeuw) een eenmanuaals “viervoets werk” met aangehangen pedaal; in 1944 ging dit verloren; Verschueren Orgelbouw (Heyt-huyzen) plaatste in 1956 een nieuw tweemanuaals orgel.

 

                               Hoofdwerk                           Zwelwerk                              Pedaal

                               Kwintadeen 16’                   Tolkaan 8’                             Prestantbas 16’

                               Prestant 8’                            Holpijp 8’                             Subbas 16’

                               Roerfluit 8’                           Prestant 4’                            Octaafbas 8’

                               Octaaf 4’                               Blokfluit 4’                            Gedektbas 8’

                               Baarpijp 4’                           Gemshoorn 2’                       Prestantbas 4’

                               Roerkwint 2 2/3’                  Sesquialter II                        Bazuin 16’

                               Doublette 2’                         Hobo 8’

                               Mixtuur III-IV                        Regaal 4’

                               Trompet 8’

In deze kerk bevindt zich tevens een in 1873 door Bevington & Sons gebouwd koororgel (oorspronkelijke locatie onbekend)

 

                               Manuaal

                               Bourdon 16’                         Claribel 8’                            Principal 4’

                               Open diapason 8’                Bell Gamba 8’                       Flûte 4’

                               Stop diapason 8’

(literatuur: Het historische orgel in Nederland, deel X, blz.99)

Bron: G.M.I.Quaedvlieg – Orgeldocumentatie Limburg (Stadsbibliotheek Maastricht)

 

Inscriptie: trIstI sUrgens eX rUIna fortI tUba MIChaeLis CLarIUs Canto qVIs Ut DeUs (1952). In het portaal.

Inscriptie: DEZE DOOPVONT WERD GESCHONKEN DOOR DE KINDEREN DIE IN DE JAREN 1951 TOT EN MET 1955 DE BIJZONDERE LAGERE MEISJES- EN JONGENSSCHOOL VAN HERTEN BEZOCHTEN.

Glas-in-lood (westgevel), Charles Eyck, 1955. In een lichte spitsboog, verdeeld in vier dito compartimenten, een doorlopende voorstelling: de aartsengel Michaël stoot de lange lans in de nek van de draak, gadegeslagen door diverse engelen (met zwaarden en andere voorwerpen). Bijschriften: GESCHENK VAN NOTARIS EN MEVROUW VAN CRUGTEN-LINSSEN 19 MEI 1955 en QUIS UT DEUS.

Glas-in-lood, Charles Eyck, ca. 1954-1955. Van links naar rechts: Aanbidding van de herders: het Kind in de kribbe, Maria, Jozef en de herders erbij, boven hen een engel met banderol: GLORIA IN EXCELCIS DEO. Onder een tweede voorstelling: de drie jongelingen in de vuuroven. Pietà; Christus op de schoot van Maria, omgeven door vijf leerlingen, Romeinen en Joden. Daarboven de drie kruisen met ladders en bliksem, daaronder de zweetdoek, lijdenskelk- en werktuigen en geheel onder aan het offer van Abraham; Opstanding uit het graf: de Romeinse bewakers verbaasd toekijkend. Boven in een engel met banderol ET RESURREXIT TERTIA DIE. Onder aan een tweede voorstelling: Daniël in de leeuwenkuil. In de absis.

Glas-in-lood, Max Weiss, 1959, 1964 en 1967. 1959: Mozes en de koperen slang; Doop van Christus; Mozes slaat water uit de rots; 1964: Christus bedaart de storm; sleuteloverdracht aan Petrus; uitverkiezing (of uitzending) der apostelen. Onder de middelste voorstelling staat de naam Van Crugten en een wapenschild; 1967: schepping van Adam en Eva; Adam en Eva bij de boom met de verboden vrucht; Adam en Eva door een engel verdreven uit het paradijs. In de doopkapel.

Glas-in-lood, Max Weiss, XXc. Voorstelling van zes sacramenten (de doop ontbreekt, want die is uitgebeeld door de doopvont). In de doopkapel.

Voorstelling van een engel, die als schildhouder fungeert. Op het schild een miskelk. Daaronder een doodshoofd met gekruiste beenderen en een gevleugelde zandloper. Daaronder in een cartouche het inschrift: ‘D.O.M. hic iacet R. D. Iohannes Mevleners ab A 1684. Pastor huius ecclesiae pu rector confra S. Rosarij et pmi sacri fondator obyt A 1724 30 Iany R.I.P.’

De gefrijnde en gepolijst mensa rust op vier ronde stipes.

Op de twee deurtjes staat links koning David met harp, en rechts een wietrokende engel. In de buitenrand soort banderollen met het opschrift: SANCTUS SANCTUS SANCTUS DOMINUS DEUS SABAOTH.

Uit drie delend bestaand groot ‘mozaïek’ met als centrale voorstelling de verheerlijking van het lam Gods; staand op een berg met stromen en omgeven door vier levende wezens. Op de vlakken aan weerszijden tweemaal een paar engelen met bazuinen en tweemaal met gouden schalen, tweemaal met wierookvat (?) en daarbij geheel links het scheppingsverhaal en geheel rechts Michaël, die de draak doodt.

Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël
Michaël